Module 1.1. Risicovolle zorghandelingen

Uitgangsvraag

Welke handelingen, uitgevoerd door zorgmedewerkers, zijn risicovol voor het optreden van prik-, spat, snij-, bijtaccidenten waarbij er transmissie kan plaatsvinden van bloedoverdraagbare (zorggerelateerde) infectieziekten?

Aanbevelingen

De volgende zorghandelingen of -situaties zijn risicovol:

  • Handelingen waarbij zorgmedewerkers een scherp voorwerp gebruiken (of bij assisterende werkzaamheden), zoals snijden, hechten, het maken van incisies, het afnemen van venapuncties, instrumenten gebruikt bij operaties of het gebruik van tandheelkundige instrumenten;
  • Handelingen waarbij lichaamsvocht kan wegspatten;
  • Onvoorziene/ongecontroleerde omstandigheden;
  • Verwerking van gecontamineerde of scherpe materialen.

Aangezien deze zorghandelingen of -situaties niet (altijd) te vermijden zijn, geldt:

  • Wees in deze situaties alert en/of tref beschermende maatregelen zoals beschreven in module 1.2 en module 2;
  • Registreer lokaal de prik-, spat-, snij- en bijtaccidenten die plaatsvinden in de zorgorganisatie en analyseer de oorzaak om beleid en (wettelijke) maatregelen op risicovolle (zorg)handelingen te kunnen monitoren en daar waar nodig aan te passen.

Module 1.2 Preventieve maatregelen

Uitgangsvraag

Welke arbo- en/of infectiepreventiemaatregelen dragen bij aan het verkleinen van de kans op een prik-, spat-, snij- en/of bijtaccident bij zorgmedewerkers, om transmissie van bloedoverdraagbare (zorggerelateerde) infectieziekten te voorkomen?

Aanbevelingen

  • Voer de volgende arbo- en/of infectiepreventiemaatregelen uit vanuit het Arbeidsomstandighedenbesluit hoofdstuk 4, artikelen 4.97 en 4.85 en 4.91:
    • Werk met naalden met een veiligheidssysteem.
    • Steek de naald nooit terug in de hoes (recappen).
    • Voer een actief beleid voor de afhandeling en registratie van prik-, spat-, snij- en bijtaccidenten.
    • Voer een adequaat beleid voor HBV-vaccinatie voor zorgmedewerkers.
  • De werkgever:
    • Stelt PBM persoonlijke beschermingsmiddelen (persoonlijke beschermingsmiddelen) ter beschikking die voldoen aan wetten en normen zoals beschreven in de SRI Samenwerkingsverband Richtlijnen Infectiepreventie (Samenwerkingsverband Richtlijnen Infectiepreventie)-richtlijn Persoonlijke beschermingsmiddelen.
    • Stelt duidelijk gemerkte en technisch veilige naaldencontainers en afvalcontainers ter beschikking die voldoen aan gestelde wetten en normen voor het afvoeren van gebruikte scherpe voorwerpen en naalden.
    • Voert een actief beleid voor het veilig werken met scherpe medische hulpmiddelen op basis van het uitvoeren van een periodieke risicobeoordeling.
    • Draagt zorg voor een veilige werkomgeving door de aanwezigheid van voldoende naaldencontainers gepositioneerd in het directe werkveld, zie ook module 2  Randvoorwaarden naaldencontainers.
    • Draagt zorg voor een veilige werkomgeving door procesafspraken voor snelle en veilige afvoer van gebruikte scherpe voorwerpen en naalden.
    • Borgt dat zorgmedewerkers middels periodieke trainingen en instructies geschoold zijn in het veilig werken met PBM, scherpe medische hulpmiddelen en bijbehorende veiligheidssystemen.
    • Zorgt dat de afhandeling van prik-, spat-, snij- en bijtaccidenten de volgende drie onderdelen omvat; een registratie, een analyse naar oorzaak en omstandigheden, gevolgd door directe verbetermaatregelen (indien van toepassing).
    • Voert een periodieke trendanalyse uit bij de registratie van prik-, spat-, snij- en bijtaccidenten als onderdeel van een kwaliteitsverbetercyclus.
    • Zorgt voor een up-to-date protocol voor werknemers over wat te doen na een prik-, spat-, snij- en bijtaccident en voor kennis hiervan bij de werknemers.
  • De zorgmedewerker:
    • Werkt volgens geldende voorschriften die van toepassing voor scherpe medische hulpmiddelen en de SRI-richtlijn Persoonlijke beschermingsmiddelen.
    • Is op de hoogte van wat te doen na een prik-, spat-, snij- en bijtaccident.
    • Spreekt collega’s aan op foutief gedrag en bijbehorende risico’s en meldt gevaarlijke situaties.
    • Dekt zijn huid, als deze niet-intact is, af met een watervaste pleister.
    • De behandelaar neemt het gebruik van stompe hechtnaalden in overweging.

Module 2 Medische hulpmiddelen

Uitgangsvraag

Wat zijn de randvoorwaarden voor het veilig gebruiken van medische hulpmiddelen die een verhoogd risico geven op prik-, spat-, snij- en/of bijtaccidenten bij zorgmedewerkers, om transmissie van bloedoverdraagbare (zorggerelateerde) infectieziekten te voorkomen?

Aanbevelingen

  • Werk uitsluitend met naalden met veiligheidsmechanismen conform Arbeidsomstandighedenbesluit hoofdstuk 4, artikel 4.97.
  • Voer naalden en scherpe medische hulpmiddelen direct af in naaldencontainers of in een gesloten afvalsystemen.
  • Buig, breek of manipuleer nooit naalden. Een uitzondering mag alleen worden gemaakt als de fabrikant aangeeft dat deze handelingen bij dit product veilig kunnen worden uitgevoerd.
  • Voer scherpe herbruikbare instrumenten en voorwerpen na gebruik zo snel mogelijk af in afgesloten transportsystemen voor het proces van reiniging, desinfectie en indien van toepassing sterilisatie.
  • Gebruik persoonlijke beschermingsmiddelen zoals beschreven in SRI Samenwerkingsverband Richtlijnen Infectiepreventie (Samenwerkingsverband Richtlijnen Infectiepreventie)-richtlijn Persoonlijke beschermingsmiddelen en handschoenen bij invasieve ingrepen zoals beschreven in SRI-richtlijn Infectiepreventiemaatregelen op het operatiecomplex (in ontwikkeling).
  • Gebruik bij bloedafname een gesloten systeem. Indien dit niet mogelijk is, draag tenminste handschoenen en een spatbril bij risico op spatten als PBM persoonlijke beschermingsmiddelen (persoonlijke beschermingsmiddelen).
  • Gebruik toedieningspennen voorzien van een veiligheidsmechanisme en patiëntgebonden. Gebruik voor iedere injectie een nieuwe naald.
  • Verstrek patiënten die werken met eigen toedieningspennen in een zorginstelling of bij zorg aan huis, een instructie hoe zij de gebruikte naald direct en veilig kunnen afvoeren.
  • Gebruik naaldencontainers met een UN-keurmerk en een biohazard-teken.
  • Gebruik naaldencontainers die ondoordringbaar zijn voor naalden en lekdicht zijn.
  • Naaldencontainers zijn in ruime mate en binnen handbereik in het directe werkveld aanwezig.
  • Plaats naaldencontainers buiten het bereik van kinderen of niet-instrueerbare cliënten.
  • Sluit de naaldencontainer als de maximale vullijn is bereikt.
  • Voer volle, gesloten naaldencontainers af volgens de geldende wettelijke afvalregels als specifiek ziekenhuisafval en/of via een afvalverwerkingsbedrijf met een VHIB-nummer.

Module 3 Kennismodule vaccinatie hepatitis B voor risicolopers

Kennisvragen

Deze kennismodule geeft inzicht in de volgende twee vraagstukken:

  1. Hoe kunnen doelgroepen in de zorg gedefinieerd worden als risicogroep voor HBV na een risicoaccident? En wie van deze komt in aanmerking voor vaccinatie tegen HBV?
  2. Wat kan een werkgever vragen en registreren van de HBV-vaccinatiestatus van een medewerker waarbij de Arbeidsomstandighedenwetgeving en Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)-wetgeving in acht genomen worden?

Samenvatting

  • De werkgever heeft de wettelijke plicht om HBV-vaccinatie aan te bieden aan alle zorgmedewerkers die risicolopers (en risicovormers) zijn. Zorgmedewerkers mogen hun werkgever hierop aanspreken.
  • De werkgever inventariseert welke functiegroepen van zorgmedewerkers als risicolopers voor HBV aangemerkt worden vanuit de Arbeidsomstandighedenwet.
  • Om risicolopers op HBV specifiek te identificeren, voert een arboprofessional in opdracht van de werkgever een risico-inventarisatie uit naar de blootstelling aan HBV en naleving van de algemene voorzorgsmaatregelen voor infectiepreventie.
  • De risico-inventarisatie wordt voor de start van werkzaamheden uitgevoerd waarbij blootstelling kan optreden en na een eventuele infectie of ziekte.
  • Risicolopers zijn alle professionals die door de aard van hun werkzaamheden risico lopen op besmetting via bloed of bloedbevattende producten/lichaamsvloeistoffen. Aandachtspunten hierbij zijn:
    • De aard van de functie en zorghandelingen;
    •  Het type dienstverband;
    • De omgeving waar een zorgmedeweker werkt;
    • Leeftijd en eerdere vaccinaties/titerbepalingen van een zorgmedewerker;
    • Consequenties bij niet vaccineren.
  • Het is van belang dat alle risicolopende zorgmedewerkers scholing en voorlichting ontvangen over het belang van HBV-vaccinatie.
  • Het is vanuit de AVG-wet niet toegestaan dat werkgevers gezondheidsgegevens (anti-HBs-titers) van zorgmedewerkers registreren. Een onafhankelijke derde partij, bijvoorbeeld een arbodienst of vaccinatiebureau, kan dit wel doen.
  • Een volledige bescherming tegen HBV bestaat uit een serie van tenminste drie keer een vaccinatie en een titerbepaling twee maanden later. Voor risicolopers wordt een grenswaarde van >10 IE/L als voldoende beschermd beschouwd en voor risicovormers een titer van >100 IE/L.

Bijlagen

Begrip Definitie

Accidenteel bloedcontact

Een (zorg)handeling waarbij bloed of een vloeistof met mogelijk bloed van de ene persoon (de bron), via prikken, snijden, spatten of bijten in het lichaam van een ander persoon (de blootgestelde) komt.

Algemene voorzorgsmaatregelen

Maatregelen die bij elke patiënt ongeacht zijn/haar infectiestatus of kolonisatie van toepassing zijn. Deze maatregelen staan beschreven in de SRI Samenwerkingsverband Richtlijnen Infectiepreventie (Samenwerkingsverband Richtlijnen Infectiepreventie)-richtlijnen Handhygiëne & persoonlijke hygiëne medewerker, Persoonlijke beschermingsmiddelen, Reiniging & desinfectie van ruimten en Accidenteel bloedcontact.

Arbo

Arbeidsomstandigheden (arbo).

Arboprofessionals

Functionarissen met expertise over gezondheid, veiligheid en welzijn van werknemers. Hieronder vallen bedrijfsartsen, arbeidshygiënisten en (hogere) veiligheidsdeskundigen.

Bloedoverdraagbare infectieziekten

Infectieziekten die via het bloed overdraagbaar zijn. Bloedbesmetting ontstaat als micro-organismen vanuit het bloed (of ander lichaamsvocht zoals speeksel of sperma) van de ene persoon in de bloedbaan van de andere persoon komen. De meest voorkomende bloedoverdraagbare aandoeningen zijn hepatitis B, hepatitis C en hiv.

Handhygiëne

Handhygiëne betreft het reinigen, of desinfecteren en het geregeld aanvullend verzorgen van de handen, polsen en onderarmen.

Hygiëne- en/of Infectiepreventiebeleid

Een beleid, vastgesteld door de werkgever, dat geldt in een zorginstelling of zorgorganisatie dat gaat over de maatregelen en afspraken op het gebied van infectiepreventie die door de zorgmedewerkers nageleefd dienen te worden.

Infectie

Interactie tussen het micro-organisme en de gastheer leidt tot schade of een veranderde fysiologie bij de gastheer. De schade of veranderde fysiologie kan resulteren in klinisch waarneembare symptomen en verschijnselen, maar kan ook langdurig onopgemerkt blijven of subklinisch verlopen.

Medewerker

Medewerker of gastmedewerker die werkzaam is in een zorginstelling

Medische hulpmiddelen

Medische hulpmiddelen zijn producten die vallen onder de Wet op de medische hulpmiddelen. In de praktijk komt dat neer op alle apparatuur, software en gebruiksartikelen in de zorg met de uitzondering van geneesmiddelen.

Patiënt

Een persoon waaraan zorg verleend wordt. In deze richtlijn is gekozen voor het begrip patiënt. Dit is echter niet passend voor ieder zorgdomein. Daar waar patiënt staat, kan ook cliënt, bewoner of zorgvrager gelezen worden.

PBM persoonlijke beschermingsmiddelen (persoonlijke beschermingsmiddelen)

Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) zijn medische (hulp)middelen om (zorg)medewerkers te beschermen tegen risico(‘s) die de veiligheid en gezondheid kunnen bedreigen.

Recappen

Een gebruikte naald terug in de hoes steken of dopje erop plaatsen.

RI&E Risico-inventaristie en evaluatie (Risico-inventaristie en evaluatie)/RIE

Risico-inventarisatie & Evaluatie (RI&E) is een middel om arbeidsgerelateerde risico’s in kaart te brengen. Een werkgever is wettelijk verplicht risico’s in kaart te brengen om risico’s zoveel mogelijk te beperkten voor de werknemers.

Zorgmedewerker

Iedere medewerker die werkzaam is in een organisatie of instelling binnen de medische specialistische zorg, langdurige zorg en/of publieke gezondheidszorg in de directe patiëntenzorg of in een zorgondersteunende functie.

Zorgaanbieder

Organisatie die je kunt inschakelen als je (thuis) verpleging of verzorging nodig hebt, of als je diagnostiek en behandeling nodig hebt.

Zorginstelling

Een instelling waar door een organisatie zorg verleend wordt aan personen, bijvoorbeeld een ziekenhuis, verpleeghuis, (kleinschalige) woonvoorziening of zorg aan huis.

Werkwijze

Deze richtlijn is opgesteld in overeenstemming met de eisen zoals vastgesteld in het SRI Samenwerkingsverband Richtlijnen Infectiepreventie (Samenwerkingsverband Richtlijnen Infectiepreventie)-document Procedure SRI-richtlijnontwikkeling. Dit document beschrijft een stappenplan dat gebaseerd is op de kwaliteitscriteria uit de documenten: Richtlijn voor richtlijnen (2012), AQUA Leidraad voor Kwaliteitsstandaarden (2014), de HARING-tools (2013), AGREE-II (2010). Ook bevat het stappenplan verwijzingen voor methodieken van het rapport Medisch specialistische richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit en het stappenplan Ontwikkeling van medisch specialistische richtlijnen van het Kennisinstituut van medisch specialisten. 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase hebben de voorzitter van de werkgroep, de werkgroepleden en de procesbegeleiding de knelpunten geïnventariseerd. Aanvullend is een expertmeeting georganiseerd voor werkgroepleden en andere inhoudsdeskundigen werkzaam bij organisaties die acteren in (de afhandeling van) prik-, spat-, bijt- en snijaccidenten, beleidsmakers, toezichthouders en richtlijnontwikkelaars voor accidenteel bloedcontact in de zorg. Hieruit zijn diverse knelpunten naar voren gekomen. Een verslag is terug te vinden onder Bijlagen in de Rapportage knelpunteninventarisatie.

Uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. In de richtlijn zijn de volgende uitgangsvragen opgenomen:

Module 1.1

 

Risicovolle zorghandelingen

Welke handelingen uitgevoerd door zorgmedewerkers zijn risicovol voor het optreden van prik-, spat, snij, bijtaccidenten waarbij er transmissie kan plaatsvinden van bloedoverdraagbare (zorggerelateerde) infectieziekten?

Module 1.2

 

Preventieve maatregelen

Welke arbo- en/of infectiepreventiemaatregelen dragen bij aan het verkleinen van de kans op een prik-, spat-, snij- en/of bijtaccident bij zorgmedewerkers om transmissie van bloedoverdraagbare (zorggerelateerde) infectieziekten te voorkomen?

Module 2

 

Medische hulpmiddelen

Wat zijn de randvoorwaarden voor het veilig gebruiken van medische hulpmiddelen die een verhoogd risico geven op prik-, spat-, snij- en/of bijtaccidenten bij zorgmedewerkers om transmissie van bloedoverdraagbare (zorggerelateerde) infectieziekten te voorkomen?

 

Module 3

 

Kennismodule Vaccinatie hepatitis B voor risicolopers

Geen uitgangsvraag.

Vervolgens heeft de werkgroep per uitgangsvraag de methode van onderzoek bepaald. Bij de uitgangsvragen waarbij literatuuronderzoek is uitgevoerd, is een onderzoeksvraag opgesteld. En geïnventariseerd welke uitkomstmaten relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Dit betreft de uitgangsvraag van module 1.2 Preventieve maatregelen.

Methode literatuur(samenvatting)

Voor module 1.2 Preventieve maatregelen is een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder Zoeken en selecteren onder de paragraaf Onderbouwing in de module. Indien mogelijk werden de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects-model. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de risk-of-bias-tabellen onder Onderbouwing van de afzonderlijke modules.

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen zijn weergegeven in evidence-tabellen (zie Onderbouwing).

De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur (zie Onderbouwing).

De kwaliteit van bewijs (‘quality of evidence’) werd beoordeeld met Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluations (GRADE Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation (Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation)). GRADE is een methode die per uitkomstmaat van een interventie, of voor een risico- of prognostische factor, een gradering aan de kwaliteit van bewijs toekent op basis van de mate van vertrouwen in de schatting van de effectgrootte.

Indeling van de kwaliteit van bewijs volgens GRADE

Hoog

Er is veel vertrouwen dat het werkelijke effect dicht in de buurt ligt van het geschatte effect.

Matig

Er is matig vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijk effect ligt waarschijnlijk dicht bij het geschatte effect, maar er is een mogelijkheid dat het hiervan substantieel afwijkt.

Laag

Er is beperkt vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijke effect kan substantieel verschillen van het geschatte effect.

Zeer Laag

Er is weinig vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijke effect wijkt waarschijnlijk substantieel af van het geschatte effect.

Methode overige informatiebronnen

Voor module 1.1 Risicovolle zorghandelingen en module 2 Medische hulpmiddelen heeft de werkgroep gekozen om niet systematisch te zoeken naar wetenschappelijke literatuur om antwoord te geven op de uitgangsvraag. Hierdoor is er geen richting te geven aan de besluitvorming op basis van wetenschappelijk bewijs.

Module 1.1 is een inventariserende achtergrondvraag waar een algemene aanbeveling uit voortkomt over het vóórkomen van accidenteel bloedcontact. Er is inventariserend gezocht naar wetgeving, jurisprudentie, registratiegegevens in databanken en documentatie in (inter)nationale richtlijnen, en aanvullend naar standpunten/opinies, uitspraken, onderzoeken over accidenteel bloedcontact. Zij dienen als informatiebronnen voor de uiteenzetting van zorgsituaties waarin het risico op accidenteel bloedcontact zodanig hoog is dat er (preventieve) maatregelen nodig zijn.

Module 2 gaat over het gebruik van medische hulpmiddelen in relatie tot de preventie van accidenteel bloedcontact. Bepaalde maatregelen hiervoor zijn direct of indirect belegd in Europese en/of nationale wetgeving over accidenteel bloedcontact en werken met scherpe voorwerpen en naalden. De wetgeving vormt daarom de basis voor het opstellen van de overwegingen de aanbevelingen.

Module 3 betreft een kennismodule en richt zich op vaccinatie tegen hepatitis B voor zorgmedewerkers waarbij de doelgroepen en de juridische kaders behandeld worden. Er is inventariserend gezocht naar wetgeving, jurisprudentie, en documentatie in (inter)nationale richtlijnen, en aanvullend naar standpunten/opinies, uitspraken, onderzoeken over vaccinatie tegen hepatitis B.

De arbo-component hierbij is dat medewerkers beschermd en veilig moeten kunnen werken. Vanuit een oogpunt van infectiepreventie draagt het vaccineren van zorgmedewerkers bij aan het bieden van veilige zorg. Vaccineren van risicolopende zorgmedewerkers verlaagt het risico op transmissie van hepatitis B als bloedoverdraagbare aandoening bij accidenteel bloedcontact en is daarom opgenomen in deze richtlijn.

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Voor het formuleren van een aanbeveling zijn naast de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs over de gewenste en ongewenste effecten van een interventie of over de effectgrootte van een risico- of prognostische factor vaak ook nog andere factoren van belang.

Genoemd kunnen worden:

  • kosten en middelen;
  • aanbevelingen in (inter)nationale richtlijnen;
  • waarden, voorkeuren en ervaringen van patiënten en zorgmedewerkers met betrekking tot interventies en uitkomsten van zorg;
  • balans van gewenste en ongewenste effecten van interventies ten opzichte van geen of andere interventies;
  • aanvaardbaarheid van interventies;
  • haalbaarheid van een aanbeveling.

Deze aspecten worden per module besproken onder het kopje Overwegingen.

Formuleren van de aanbevelingen

De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvragen en volgen ten dele (in)direct uit Europese en/of nationale wetgeving. Aanvullend konden de uitgangsvragen beantwoord worden op basis van consensus based vanuit expertise binnen de werkgroep en klankbordgroep, aangevuld met best practices uit sleutelartikelen aangedragen door werkgroepleden. Aanbeveling die direct in de wet belegd zijn, zijn apart weergegeven in de aanbeveling als wettelijke verplichting. Dit betreft verplichtingen voor werkgevers.

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.

Voor zorgmedewerkers

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

Randvoorwaarden (organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.

Formuleren van kennislacunes

Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader onderzoek staat in de bijlage Kennislacunes.

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en andere relevante partijen voorgelegd voor commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.

Inbreng patiëntenperspectief

De Patiëntenfederatie Nederland is betrokken geweest in de knelpuntenanalyse en heeft het raamwerk ontvangen voor commentaar in de voorfase. Zij hebben aangegeven geen zitting te willen nemen in de werkgroep of klankbordgroep. Tijdens de commentaarfase hebben zij meegelezen met de conceptteksten.

Wkkgz Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg) & kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Bij de richtlijn is volgens de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst.

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Module 1 Risicovolle zorghandelingen

Geen financiële gevolgen

-

Module 2 Preventieve maatregelen

Geen financiële gevolgen

-

Kennismodule 3 Vaccinatie hepatitis B voor risicolopers

Geen financiële gevolgen

-

Literatuur

  1. Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.
  2. Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.
  3. Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.
  4. Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.
  5. GRADE
  6. Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.
  7. Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.
  8. Schünemann H, Brożek J, Guyatt G et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013.

Dit implementatieplan is opgesteld ter bevordering van de richtlijn Accidenteel bloedcontact. Voor het opstellen van het implementatieplan heeft de werkgroep een advies uitgebracht over het tijdspad voor implementatie en de partijen die hier verantwoordelijk voor zijn.

Werkwijze

De werkgroep heeft voor de hele richtlijn geïnventariseerd wanneer de aanbeveling(en) overal geïmplementeerd moet(en) zijn en wie de verantwoordelijke partij is voor de te ondernemen acties.

Implementatietermijnen

De aanbevelingen in deze richtlijn zijn niet strenger dan die in bestaande/voorgaande richtlijnen. Veel aanbevelingen zijn al onderdeel van de huidige praktijk en brengen daarom weinig of geen implementatieproblemen met zich mee.

Te ondernemen acties per partij

Hieronder wordt per partij toegelicht welke acties zij kunnen ondernemen om de implementatie van de richtlijn in het algemeen te bevorderen.

Zorginstellingen zijn verantwoordelijk voor:
  • het faciliteren van de benodigde middelen en materialen voor naleving van de richtlijn;
  • de vertaalslag van de richtlijn naar de eigen werkprocedures van de organisatie;
  • het controleren van de toepassing en naleving van de werkprocedures via audits;
  • het opnemen van de werkprocedures in (digitale) werkomgeving en interne scholingsprogramma’s.
Alle direct betrokken wetenschappelijk verenigingen/beroepsorganisaties dragen zorg voor:
  • het bekend maken van de richtlijn onder de leden/achterban;
  • het onder de aandacht brengen van de richtlijn door te publiceren in tijdschriften en te spreken op symposia en congressen;
  • het controleren van de toepassing en naleving van de aanbevelingen in kwaliteitsvisitaties;
  • het opnemen van de aanbevelingen in (digitale) scholingstools en audit tools.
Individuele zorgmedewerkers:
  • nemen kennis van de aanbevelingen uit de richtlijn en volgen deze op tijdens werkzaamheden;
  • bespreken de aanbevelingen in de eigen zorgorganisatie/instelling en/of tijdens teamoverleggen;
  • maken afspraken met andere betrokken disciplines om de toepassing van de aanbevelingen in de praktijk te borgen.
De initiërende organisaties zorgen ervoor dat:
  • De richtlijn wordt gepubliceerd op de site www.sri-richtlijnen.nl en wordt toegevoegd aan de Richtlijnendatabase van de Federatie Medisch Specialisten (FMS Federatie Medisch Specialisten (Federatie Medisch Specialisten)) en het platform Richtlijnen Langdurige Zorg van de Stichting Kwaliteitsimpuls Langdurige Zorg (SKILZ Stichting Kwaliteitsimpuls Langdurige Zorg (Stichting Kwaliteitsimpuls Langdurige Zorg)).

Tijdens de ontwikkeling van de richtlijn Accidenteel bloedcontact is systematisch gezocht naar onderzoeksbevindingen die waardevol konden zijn voor het beantwoorden van de uitgangsvraag in module 1.2 Preventieve maatregelen. Een deel (of een onderdeel) van de hiervoor opgestelde zoekvraag is met het resultaat van deze zoekacties te beantwoorden, echter ook een deel niet. Door gebruik te maken van de evidence-based methodiek (EBRO Evidence Based Richtlijn Ontwikkeling (Evidence Based Richtlijn Ontwikkeling)) is duidelijk geworden dat er nog kennislacunes bestaan voor deze onderzoeksvraag. Voor de overige uitgangsvragen is gebruik gemaakt van bestaande wet- en regelgeving en informatie uit (inter)nationale richtlijnen, aangevuld met expert opinion- en sleutelartikelen. De werkgroep is van mening dat (vervolg)onderzoek wenselijk is om in de toekomst een duidelijker antwoord te kunnen geven op vragen uit de praktijk. Om deze reden heeft de werkgroep per module aangegeven waar wetenschappelijke kennis beperkt is en dus op welke vlakken nader onderzoek gewenst is.

Module 1.1 Risicovolle zorghandelingen

Er is geconstateerd dat er in Nederland geen zicht is op het aantal prik-, spat-, snij- en bijtaccidenten dat jaarlijks in de zorg plaatsvindt en hoe surveillance kan bijdragen aan de preventie van accidenteel bloedcontact. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar instrumenten voor mogelijkheden voor surveillance van het prik-, spat-, snij- en bijtaccidenten en wat surveillance kan bijdragen aan het verminderen van accidentele bloedcontacten.

Module 1. 2 Preventieve maatregelen

Er is wetenschappelijk bewijs gevonden voor de bijdrage van bepaalde preventieve maatregelen aan het verminderen van accidentele bloedcontacten en de transmissie van bloedoverdraagbare aandoeningen. Het gevonden bewijs is echter van zeer lage kwaliteit.

Module 2 Medische hulpmiddelen

Er is geen systematisch literatuuronderzoek uitgevoerd. Er is geen wetenschappelijk bewijs voor de bijdrage van medische hulpmiddelen aan het verminderen en voorkomen van accidenteel bloedcontact en transmissie van bloedoverdraagbare aandoeningen. Gebruik van bepaalde medische hulpmiddelen is al belegd in wet- en regelgeving. 

Module 3 Kennismodule hepatitis B

Er is geen systematisch literatuuronderzoek uitgevoerd. De kennismodule geeft achtergrondinformatie die ondersteunend kan zijn voor de uitvoering van de overige modules in deze richtlijn.

Bekijk  de pdf met de notulen van de knelpunteninventarisatie voor deze richtlijn:

Rapportage knelpunteninventarisatie